Het concept van de osteopathie is meer dan 120 jaar geleden ontwikkeld door de amerikaanse arts Andrew Taylor Still. Zo ontstond een nieuwe vorm van geneeskunde, die niet genezen kan, maar zich bewust beperkt tot het activeren van de zelfgenezende krachten. Een nieuwe vorm van genezen die leven als beweging (stroming) definieert, waarin de structuur de functie bepaalt, waarbij de juiste verzorging van de structuur van levensbelang is en waarbinnen vooral het menselijk lichaam als een functionerende eenheid erkend wordt. Nadien heeft de osteopathie zich doorontwikkeld. De manuele therapie en de chiropractie zijn oorspronkelijk deelgebieden van de osteopathie, maar hebben zich als zelfstandige therapievormen gevestigd. William Gartner Sutherland breidde de osteopathie uit in het craniosacrale bereik. Brandt, Stapfer, Glenard, Weibschenk en Barral vulden de osteopathie aan met het viscerale bereik. Sindsdien worden ook de inwendige organen osteopathisch behandeld. Belangrijke uitgangspunten van de osteopathie zijn:
- Biologisch is de mens één geheel en alle afzonderlijke delen (systemen) beïnvloeden elkaar
- Alles in het menselijk lichaam is beweeglijk, kan bewegen en moet bewegen
- Functie en structuur van weefsel zijn onherroepelijk aan elkaar verbonden
- Alle vloeistofstromen (bloed, lymfe, liquor, etc.) in het lichaam mogen niet belemmerd worden in het stromen
- De mens draagt van nature in zich een zelfgenezend vermogen, de osteopathie acitveert dit